Als alle wissels in hun eindstand gekomen zijn zal het licht in de beginknop geel (normale rijweg)
worden of geel gaan knipperen (rijweg met beperkte snelheid). Komt de trein met zijn eerste as in de
eerste geïsoleerde sectie achter het sein dan gaat er een wit spoorbezettingslampje gaan branden.
Deze dooft weer als de laatste as van de trein deze sectie verlaten heeft. Ligt in zo'n sectie ook
een wissel, dan dooft tevens het vergrendelingslampje hiervan. Dit geeft aan dat het wissel weer
bediend kan worden.
Hieronder is nogmaals de tekening te zien:
Wisselsleutels
Boven de wisselcontrolelampjes zijn ook wisselsleutels te vinden. Hiermee kan een wissel met de hand worden omgelegd. Dit gebeurd bijvoorbeeld bij onderhoud of storing. Wisselsleutels kunnen ook gebruikt worden om een rijweg af te dwingen. In het onderstaand figuur (Nieuwersluis) wordt dit verduidelijkt.
Normaal gesproken wordt bij een rijweg van spoor C naar 2, rijweg A ingesteld (voorkeursrijweg). Rijweg B kan echter ook ingesteld worden. Dit kan door de wisselsleutel van wissel 93 te bedienen. De wisselsleutel moet in de stand 'omgelegd' geplaatst worden. In de meeste gevallen is ligt het wissel in de stand 'omgelegd' afbuigend en in de stand 'normaal' niet afbuigend. Boven de wisselsleutel staat de letter 'L' van 'linksleidend'. Dit geeft aan in welke stand het wissel komt te liggen als deze in de stand 'omgelegd' ligt.
Als 'rijweg B' wordt ingesteld (met bediende wisselsleutel) zal automatisch wissel 85 omlopen. De wisselsleutel van wissel 85 hoeft dus niet bedient te worden.
Grendels
Het grendel van wissels of de brug kan worden vrijgemaakt door de bijbehorende grendelknop naar onder te draaien. Hierdoor kan het wissel of de brug ter plaatse worden ontgrendeld.
Vrijgave rangeren
Ter vereenvoudiging van het rangeren kan door het bedienen van de knop 'vrijgave rangeren' op het toestel, de centrale bediening worden gewijzigd in bediening ter plaatse. Hierdoor kunnen bepaalde wissels ter plaatse bedient worden door middel van drukknoppen (rode knop voor linkleidende stand, zwart voor rechtsleidende stand). Ook kan het zijn dat grendels van wissels worden vrijgemaakt.
Stopplaatsseinen
Op stations zijn soms ook stopplaatsseinen aanwezig. Deze seinen bestaan uit twee blauwe lampen beven elkaar en geeft aan waar een trein langs het perron tot stilstand moet komen. Deze seinen kunnen op het tableau worden in- en uitgeschakeld, door deze knop in te drukken resp. uit te trekken.
Dimmen sein- en tableauverlichting
Op het toestel is ook een schakelaar aangebracht 'seinverlichting hoog-laag'. Hiermee kunnen alle bediende seinen en de cijferbakken van de toeleidende P-seinen gedimd worden ('s avonds). Naast het dimmen van de seinverlichting kunnen ook de tableaulampjes gedimd worden. Dit gebeurd met de schakelaar 'tableaulampjes' met de standen 'laag - midden - hoog'.
Storingen
Storingen ten slotte, worden ook op het tableau gesignaleerd. Het gaat hierbij om: stroomvoorziening, wissels vrijmaken, aardsluiting en codegever.
Stroomvoorziening en wissels vrij maken
Het gaan branden met rood knipperlicht geeft aan dat er een storing is opgetreden in het voedingssysteem van de NX-installatie. Het gevolg kan zijn dat een deel van de spoorrelais afvalt en de wissels vergrendeld worden en de betrokken seinen op rood vallen. Het tableau geeft dan de beruchte 'kerstboom' te zien (alle rode vergrendelingslampjes branden). Als de spanning weer terug komt dooft het storingslampje en zal een groen lampje in de knop 'wissels vrijmaken' gaan branden. Door op de knop te drukken komen de wissels na verloop van 2 minuten weer vrij.
Aardsluiting en codegever
De storing aardsluiting spreekt van zelf. Het lampje codegever zal ik nader uitleggen. Als het lampje codegever brandt, dan betekend dit een storing in de knipperspanningsvoorziening (laat een sein knipperen) voor de seinverlichting. In de NX-schakelingen zijn voorzorgsmaatregelen ingebouwd die voorkomen dat een sein dat 'groen knipper' toont niet opeens groen gaat tonen, wat een veel beter seinbeeld is dan omstandigheden toestaan